In Nederland rijden anno 2022 ruim acht miljoen auto’s rond. Honderd jaar geleden waren het er ruim 17.000. Destijds was de auto een unicum, een luxe vervoermiddel dat veelal werd bereden door de gegoede burgerij, niet zelden bestuurd door een chauffeur.
Het aantal auto’s nam rap toe. In 1924 reden er al ruim 30.000 auto’s door Nederland. Daarmee groeide de behoefte aan verkeersregels. In navolging van Londen, waar al in 1868 een verkeerslicht verscheen bij the Houses of Parlement, kwam er in 1928 een verkeerssignaal op de Laan van Meerdervoort in Den Haag. Op affiches werden de verkeersdeelnemers, vooral fietsers en motorrijders, gewezen op de gevaren in het verkeer.
Behalve het aantal auto’s nam in die jaren ook het busverkeer toe. De eerste ‘omnibus’ (letterlijk: voor allen) reed in 1829 door Londen. In de jaren twintig waren er in Nederland niet minder dan zeshonderd busdiensten. Aanvankelijk was er aan de dienstregelingen geen touw vast te knopen, maar vanaf 1927 kwam er structuur in.
Sinds 1906 is in Nederland een rijbewijs vereist. Daar hoefde je aanvankelijk geen theorie-examen voor af te leggen en ook geen medische keuring te ondergaan. In Nederland kwam er in 1927 een echt rijexamen – België kent dat examen pas sinds 1977, voor 1967 mocht daar iedereen boven de 21 jaar in een auto rijden.