De komst van iets nieuws gaat doorgaans met horten en stoten. Waar we aan gewend zijn staan we liever niet af. Neem de vervoerbewijzen in het OV. Tot de jaren zeventig van de vorige eeuw kochten we gewoon een bus- of tramkaartje. In 1980 kwam de Nationale Strippenkaart en sinds 2009 is de OV-chip het algemeen vervoermiddel.
De invoering van die kaartsystemen kostte veel kritiek. In het begin klaagden bus- en trambestuurders steen en been over de strippenkaart. De nieuwe methode ging uit van een uniform stads- en streekvervoer. De vervoersbedrijven, die vrijwel altijd in gemeentelijke handen waren, verloren hun eigen kaartjes en daar protesteerden ze fel tegen.
Het OV in Rotterdam en Amsterdam behield vanaf 1974 en 1977 de eigen vervoersbewijzen, maar de gemeenten verloren de zeggenschap over de tarieven, die werden vanaf nu bepaald door het Rijk die een zonetarief invoerde. In 1980 kwam er voor stad- en streekvervoer een Nationale Strippenkaart, die door het publiek aanvankelijk te omslachtig en te duur werd gevonden. Het voordeel was dat je nu op een kaart het hele land door kon. Zelf stadsritten met de trein waren mogelijk.
MagneetKaart
Met de komst van de computer werd reizen eenvoudiger. In Hongkong reisde de mensen in het OV met een MagneetKaart. Siemens ontwierp ook zo’n kaart maar het project mislukte. De kaart werkte niet goed en was ook fraudegevoelig. De ontwerp-, introductie- en verbeterkosten kwamen uit op ruim 300 miljoen gulden. In 1989 werd het project stopgezet.
In 2002 deed een nieuwe magneetkaart zijn intrede: de OV-chipkaart, een elektronische betaalpas voor het hele OV. Natuurlijk was er tegenstand. Want hoe kun je nou reizen op een onzichtbare magneetstrip. En kloppen de tarieven wel? De kaart was een ‘wonder’ en in wonderen geloven de meeste mensen niet. Maar vanaf 2009 is de OV-chip gemeengoed en zijn we volkomen overtuigd van het gemak en de voordelen.