Slechts een jaar en twee weken is de Nederlandse kardinaal Adriaan Floriszoon Boeyens paus geweest. Hij stierf als Adrianus VI op 14 september 1523 in Rome.
Adriaan Floriszoon kwam uit Utrecht. In 1522 werd hij uit nood tot paus benoemd. Zijn naam klonk pas na elf stemronden. Op dat moment was hij regent in Spanje van zijn vroegere leerling, de machtige Karel V, koning van Spanje, keizer van het Heilige Roomse Rijk en landsheer van de Nederlanden.
Niemand was blij met ‘de Nederlandse barbaar’, zoals de Italianen hem noemden. Zijn verkiezing was een noodgreep geweest om erger te voorkomen. Het Vaticaan was namelijk sinds zijn voorganger, de onbezonnen paus Leo X, Giovanni de Medici (†1521), bankroet verklaard, iets wat men liever achter gesloten deuren hield. Deze strubbelingen zorgde voor veel tumult bij de kardinalen, die onderling ‘vochten’ om het pausschap. De onrust nam toe door de opkomst van een nieuw schisma. Het eerste bestond uit het bestaan van twee pausen, een in Avignon en een in Rome, nu sloeg de theoloog Maarten Luther de bijl in de stam van de rooms-katholieke kerk.
Ook Adrianus was niet ingenomen met zijn benoeming. Eerst kon hij het niet geloven. Hij, de zoon van een scheepstimmerman uit de Utrechtse Brandstraat, paus? Maar bij het zien van de officiële papieren kon hij voor God en de wereld onmogelijk ‘nee’ zeggen tegen deze hoog verheven functie.
Streng en sober
Eind augustus 1522 werd hij in Rome, een stad die op dat moment door de pest vergeven was, tot paus gekroond. Van meet af aan voerde hij een streng en sober beleid waarbij hij de misstanden in de kerk, waar veel lucratieve baantjes waren, fel bekritiseerde. Hij drong er op aan het opleidingsniveau van de priesters te verhogen. Bestreed corruptie en legde een ban op het wereldlijke leven dat steeds meer het geestelijk leven verdrong. Verder pakte hij de clerus aan, maakte korte metten met het salaris van de kardinalen en haalde de bezem door de pauselijke hofhouding. Wie het kerkelijk recht schond kon gaan. In een bul liet hij het stadsbestuur van Utrecht weten ‘rondreizende geestelijken die aflaten verkopen te verjagen’.
Voor advies deed hij een beroep op de vermaarde wetenschapper Desiderius Erasmus. ‘Met jouw talent kun je de mensen die voor Luther gevallen zijn weer op het goede pad brengen. Kom daarom naar Rome!’ Tevergeefs. Erasmus schreef terug: ‘Ik ben niet fit genoeg. De reis is lang, langs Alpen vol sneeuw en smerige herbergen met zure wijn waarvan ik bij de geur alleen al dood ga.’
Vreemdeling
Voor de RK-kerk bleef hij een vreemdeling. Een Hollander die zich niet conformeerde aan de Italiaanse gewoonten. Zo weigerde hij de kardinalen die hem hadden gekozen – geheel tegen de gewoonte in – te betalen. Dat zette kwaad bloed. Ook zijn afkeer van de nieuwe Italiaanse kunstvorm, de renaissance, deed hem geen goed. Hij huurde de Nederlandse kunstenaar Jan van Scorel in die hem portretteerde als een zelfbewuste paus en die zelf gelukkig wel openstond voor de renaissance, die hij naar Nederland bracht.
In het Vaticaan was niemand bedroefd toen Adrianus VI stierf. Hij werd te ruste gelegd tussen andere pausen in de St. Pieter. Op zijn grafsteen stond: ‘Hic iacet impius inter Pios’ (‘Hier ligt een onvrome tussen Vromen’). In 1530 werd hij overgebracht naar de Santa Maria dell’Anima in Rome, een kerk met een Nederlands tintje, de oorsprong gaat terug naar het Jubeljaar 1350 toen het een gasthuis voor pelgrims was, opgericht door een echtpaar uit Dordrecht, Jan en Katrijn Peters.
Na zijn dood namen de Italianen het pausschap eeuwenlang weer in eigen hand. Tot 1978, het jaar waarin de Pool Karol Wojtyła tot paus Johannes Paulus II verkozen werd.