Langs het vrolijk verlichte restaurant Bavoort in Leusden, waar een familiefeest plaatsvindt, ga ik de Oude Rijksweg op en sla meteen rechtsaf het bos in. Dit is het Molenhoekje. Op nummer 3 woonde tot aan zijn dood in 1962 Nederlands beroemdste poëet, de dichter Gerrit Achterberg.
Het oude huis heeft plaatsgemaakt voor een moderne villa. Hier geen verwijzing naar de beroemde bewoner van deze plek. Hij behoort tot de top van onze literatuur. Achterberg ontving in 1949 de P.C. Hooft-prijs en in 1959 de Constantijn Huygens-prijs voor zijn gehele oeuvre dat gebaseerd is op verlossing. Ook kreeg hij verschillende poëzieprijzen.
Doodslag
Dat het hier ontbreekt aan aandacht voor deze onmiskenbaar talentvolle dichter komt doordat er behoorlijk veel zwarte kantjes aan hem kleven. In 1937 schoot hij in Utrecht zijn hospita dood en verwondde haar 16-jarige dochter Bep († 2007) met een kogel in haar nek. Hij werd veroordeeld voor doodslag en kreeg dwangverpleging met tbs (opgeheven in 1955). Psychologen noemden deze voormalige onderwijzer, met streng calvinistische achtergrond, een gevaarlijke psychopaat, die in 1933 al in een psychiatrische instelling zat. Zijn onnoemelijk grote talent zorgde ervoor dat hij volop bescherming genoot, al zagen zijn medestanders ook wel dat hij gevaarlijk was. In 1951 bedreigde hij opnieuw iemand met een pistool, maar die daad werd rap terzijde geschoven.
Hij trouwde in 1946 met Cathrien van Baak († 1989), een voormalig NSB-lid. Begin jaren vijftig vertrok het echtpaar vanuit de buurtschap Hoonte in de Achterhoek naar het Molenhoekje in Leusden, waar ze menig bekende schrijver ontvingen. Gerrit Achterberg, die moeite had met relaties, schreef ’t Leege huis:
Zij draait de wekker knarsend op
en hijscht zich naar de bedsteê op
en ligt lang in den nacht…
Zoolang dat lange in de nacht
is heel haar leven ééne wacht
maar kil en grijs
de and’re dag
ziet stom haar in de oogen;
leeg is haar leven heengegaan,
leeg zal zij telken avond
voor de bedrand staan,
totdat een leege kist
haar hulsel zal omsluiten;
– want ’t hoort toch immers zoo
alle menschen gaan toch dood –
Niets schoons: geen zon,
geen bloem, geen kind
kon z’ ooit als ’t hare
in liefdeomarmen, warmen;
zij worstelt met den leegen tijd,
die door zijn massa
onerbarm’lijk met haar speelt
en alles in dit oude huis
klaagt leeg om ’t niets
waarin het is gevangen
en starend starend
met verglaasde oogen
waar niets in leeft
zal deze tijd nog
jaren hangen…