Gewone woorden waren het kenmerk van de te vroeg gestorven dichter mr. Martinus Nijhoff. Door het gebruik van spreektaal drong deze telg uit een bekend uitgeversmilieu het verheven, en vaak gekunstelde woordgebruik, van de Tachtigers opzij.
Hij debuteerde in 1916 met de bundel De wandelaar.
Mijn eenzaam leven wandelt in de straten,
Langs een landschap of tussen kamerwanden.
Er stroomt geen bloed meer door mijn dode handen,
Stil heeft mijn hart de daden sterven laten.
Zijn meest bekende sonnet is De moeder de vrouw uit 1934 dat zich afspeelt bij Zaltbommel.
Ik ging naar Bommel om de brug te zien.
Ik zag de nieuwe brug. Twee overzijden
die elkaar vroeger schenen te vermijden,
worden weer buren. Een minuut of tien
dat ik daar lag, in ’t gras, mijn thee gedronken,
mijn hoofd vol van het landschap, wijd en zijd –
laat mij daar midden uit oneindigheid
een stem vernemen dat mijn oren klonken.
Het was een vrouw. Het schip dat zij bevoer
kwam langzaam stroomaf door de brug gevaren.
Zij was alleen aan dek, zij stond bij ’t roer,
en wat zij zong hoorde ik dat psalmen waren.
O, dacht ik, o, dat daar mijn moeder voer.
Prijs God, zong zij, Zijn hand zal u bewaren.
De woordritmiek laat het deinen van de boot voelen. Dit is een van de bekendste gedichten uit onze literatuur. Niet voor niets heet de nieuwe Waalbrug, die sinds 1996 bij Zaltbommel ligt, Martinus Nijhoffbrug.
Martinus Nijhoff, behalve poëet, ook vertaler en essayist, stierf in 1953, 58 jaar jong. Hij trouwde tweemaal, het laatst met de actrice Georgette Hagedoorn die in 1995 overleed. Ze liggen begraven op Westduin, Den Haag.