Over de Rio-Antirrio tolbrug rent in 2004 een estafetteloper met de Olympische vlam. Hij komt uit Olympia en is de eerste sporter die onder grote belangstelling over de brug loopt.
Het vuur komt uit Altis, ‘een heilig woud’ doorklieft door twee rivieren, alwaar in de oudheid een groot tempelcomplex stond. De eerste tempel was gewijd aan de godin Hera, de vrouw van oppergod Zeus, en beschermer van huwelijk en vruchtbaarheid. Op de resten van haar tempel ontbrandde in 1936 het eerste Olympische vuur. Via Delphi droegen estafettelopers het vuur door woeste bergstreken langs Thermopylae, waar koning Leonidas en zijn 300 Spartanen sneuvelden, ver noordwaarts, naar Berlijn. Na de Tweede Wereldoorlog wordt de vlam hier om de vier jaar ceremonieel ontstoken en naar de Olympische Spelen waar ook ter wereld gebracht.
Kippenslacht
De grootste tempel in het antieke Olympia is die van Zeus Olympios uit 456 voor Chr. Overal zie je de resten van (priester)verblijven, sportscholen (gymnasion), werkplaatsen en zelfs die van een hotel voor hoogwaardigheidsbekleders. Om de zegen van de goden af te roepen slachtten priesters vlak voor het begin van de spelen honderd kippen. Het vlees was voor de toeschouwers.
De eerste spelen waren in 776 voor Christus. Veelal werd er naakt gesport. Vrouwen deden niet aan sport, behalve vrouwen uit Sparta, maar dat was eigenlijk een keiharde soldatentraining. Een atleet die in Olympia won ontving een lauwerkrans en kon rekenen op eeuwige roem. Valsspelers werden verdreven.
Terug van weggeweest
Het stadion is er nog. Wat is ervan over? Een paar sokkels waarop beelden stonden en de marmeren start- en finishlijn, die bakken in de zon. De toeschouwers zaten rond het stadion. Ze zagen hardlopers, wagenrenners, worstelaars, boksers, speerwerpers en wat al niet meer. Juichten ze de atleten toe? Waarschijnlijk wel, maar zeker weten doen we het niet.
In het museum van Olympia zie je opgegraven beelden en voorwerpen, zoals Nikè, godin van de overwinning. De antieke Olympische Spelen duurden tot 393 na Christus. Keizer Theodosius de Grote, ‘de deugdzame’, verbood ze. In 1896 bracht de Fransman Pierre de Frédy, baron van Coubertin, ze weer terug.