In Nederlandse treinen denderen we op 1.500 volt gelijkstroom door het landschap. De eerste elektrische trein reed in 1908 van station Rotterdam Hofplein naar Scheveningen Kurhaus. De Hofpleinlijn reed op 10.000 volt wisselstroom, geleverd door een elektriciteitscentrale in Leidschendam (gesloten in 1926). In 1927 was de lijn Amsterdam – Haarlem – Rotterdam geëlektrificeerd. Daarna volgden de lijnen Amsterdam-Utrecht en Utrecht – Amersfoort.
NS heeft geen eigen elektriciteitscentrales. Tegenwoordig kopen ze stroom van Eneco. Het zou voor honderd procent windstroom zijn, afgeleverd in wisselstroom met een spanning tussen 10.000 tot 25.000 volt. Die lading zetten de onderstations langs het spoor om in 1.500 volt gelijkstroom. Jaarlijks verbruikt het spoor 1,2 Terawattuur, dat is één procent van ons totale elektriciteitsverbruik.
Dat elektrificatie plaatsvond na de Eerste Wereldoorlog, de tijd van de stoomlocomotieven, had vooral te maken met de toenmalige kolen schaarste die de kolenprijs flink opdreef. Kostenreductie was noodzakelijk. De NS becijferde dat elektrische treinen veel zuiniger zijn dan de roet dampende stoomlocomotieven. En ook sneller, waardoor de spoorfrequentie omhoog ging, terwijl de personeels- en onderhoudskosten slonken. Na 1945 werd vrijwel het hele net bedraad en nam de spoorfrequentie jaarlijks verder toe, waardoor er nu extra veiligheid geboden is.