Alles verandert bliksemsnel
De wereld is in nauwelijks 20 jaar totaal veranderd. Internet is de nieuwe Werkelijkheid geworden. Ruim 100 jaar geleden brachten telegraaf, telefoon, stoomboot, en trein, later het vliegtuig ons vooruit. Het ging snel, maar nooit zo snel als nu.
Onze wereld is veranderd in een dorp. Financiën, handel en industrie zijn uitgegroeid tot een georganiseerde productieketen. In dit ‘werelddorp’ met 7 miljard inwoners draait het om globalisering: het openstellen van grenzen voor de gemakkelijke verplaatsing van goederen en diensten.
Die ontwikkeling gaat razendsnel. Alleen een crisis, recessie of oorlog kan er een eind aan maken. Maar zijn de puinhopen aan de kant geschoven dan draait alles gewoon weer door en wellicht nog sneller dan voorheen.
Op deze site wil ik de veranderingen in de wereld volgen. Niet zoals een krant of tijdschrift doet, maar door alleen datgene eruit te pikken wat ik belangrijk vind.
Nederland in WO 1 nu gratis te lezen. Het boek verscheen in 2014.
‘Wat volgt staat in verband met wat eraan voorafging’
Tijdens een wandeling vraag jij je misschien af: hoe zag het er hier duizend jaar geleden uit? Het antwoord op die vraag is afhankelijk van de plek waar jij je op dat moment bevindt Loop je door een bos dan was het mogelijk duizend jaar geleden onbegaanbaar, beter gezegd: het was een oerbos. Het laatste oerbos in Nederland, het Beekbergerwoud tussen Apeldoorn en Klarenbeek, verdween in 1871. Tegenwoordig raas je er doorheen over de snelweg A50.
Tussen het jaar 900 en 1100 veranderde ons landschap ingrijpend. De wildernis verdween. Hadden we hier eerst voor de 30 procent cultuurland in de Middeleeuwen verschoof dat percentage naar 70 procent. Kloosters en steden droegen bij aan het in cultuur brengen van het land. Bossen maakten plaats voor landbouw. Er kwamen dijken en langs rivieren verschenen kastelen waar passerende schippers hun tol betaalden. Wie tegenwoordig langs akkers of weiden loopt en aan de horizon de spits van een kerktoren ontwaart, ziet daar inderdaad hetzelfde wat een Middeleeuwer ook zag.
Utrecht
De weg waarover je loopt kan eeuwenoud zijn, Voor 900 waren er in Nederland nauwelijks wegen. In de tiende eeuw maakten we deel uit van het Heilige Roomse Rijk. Utrecht was de belangrijkste stad. De Utrechtse bisschop bestuurde een groot deel van Nederland. Door de aanleg van wegen reisden we verder dan ooit. De weg van Utrecht langs de Rijn via Rhenen en Oosterbeek – waar één van de oudste kerken van Nederland staat – leidde naar het Rijnland en vandaar naar Rome. In de Heilige Stad verbleven geestelijken uit de Lage Landen in het pelgrimshotel bij het Vaticaan, de scholae frisonum waarvan thans alleen de Friezenkerk nog over is.
Taal
Van heinde en verre komen er mensen naar de Lage Landen, lopend, te paard, per kar of per schip. Ze komen terecht in een land waarin aanvankelijk diverse talen – Oudfries, Oudnederlands en Oudsaksisch – worden gesproken. Vanaf 1000 wordt het Oudnederlands dominant. Wij, moderne Nederlanders, verstaan er geen barst van. Alhoewel, sommige woorden lijken toch wel heel sterk op de onze. ‘Turtelduvan’, tortelduiven bijvoorbeeld, maar ook ‘friundina’, vriendin, en figibaum, vijgenboom. De bekendste Nederlandse zin uit 1100 is een liedtekst: ‘Hebban olla vogela nestas hagunnan’, het betekent: ‘Alle vogels zijn al aan het nestelen, behalve ik en jij. Waar wachten we nog op?’
Oudfries werd hier lang gesproken. Frisia – Friesland – was een enorm gebied, het strekte zich uit van de Zeeuwse eilanden, via Holland tot ver in het waddengebied. In die tijd telde Nederland zo’n 250.000 inwoners. Provincies bestonden niet. Zutphen maakte deel uit van Hamaland, de handelsplaats Tiel lag in Teisterbant en Limburg was een onderdeel van Luik. In het Limburgse Thorn – een mooi wit stadje – stond Neerlands oudste abdij, gesticht rond het jaar duizend voor adellijke dames.
Terwijl je mijmert over duizend jaar geleden zal je het wellicht verbazen dat je met een beetje fantasie heel goed in staat bent de wereld van toen naar je toe te halen. Zo zie je maar weer: ‘Wat volgt staat altijd in verband met wat eraan voorafging’, aldus Marcus Aurelius, van 161 tot 180 keizer over het Romeinse rijk.
Jacob Olie portretteerde Amsterdam in de 19de eeuw
Hobbyfotogaaf Jacob Olie (1834-1905) legde het Amsterdamse straatleven in de negentiende eeuw vast met een zelfgebouwde fotocamera. Hij was de eerste die dat deed en ontpopte zich tot een uiterst getalenteerde fotopionier.
Van beroep timmerman, later tekenleraar en directeur van de Ambachtsschool, had Jacob Olie niet alleen oog voor architectuur, maar ook voor lichtinval, perspectief en compositie. Hij maakte zo’n vijfduizend foto’s op glasplaten, die zijn allemaal bewaard gebleven en liggen in het Stadsarchief van Amsterdam.
Tijdsmonument
Met zijn camera legde hij de veranderingen in de stad vast en creëerde zo een belangrijk tijdsmonument. Op zijn foto’s zien we het dempen van grachten en de bouw van kantoren en warenhuizen. Op de plek waar hij begon met fotograferen – onder meer in de omgeving van de Haarlemmer Houttuinen – ligt sinds 1981 het Jacob Oliepad. In 2008 trof een wandelaar op de Nieuwe Ooster een oude grafsteen met de naam Jacob Olie. Zijn graf was in 1975 geruimd. De steen werd opgeknapt en ligt sinds 2009 weer op de oude plaats, grafvak 17 nummer 83.
.
Van Leeuwenhoek: vader van de microbiologie
Een gevaarlijke variant uit de groep Klebsiella pneumoniae bacteriën vermeerdert zich razendsnel en is resistent tegen antibiotica. Deze bacterie komt voor in de mond, darmen en op de huid waar ze geen schade aanricht. Het Europese Centrum voor Ziektepreventie en Ziektebestrijding (ECDC) waarschuwt voor de ST23-variant die kan leiden tot ernstige infecties van urine- en luchtwegen.
De meeste bacteriën zijn nuttige wezens, ‘onmisbaar voor het leven op aarde en onontbeerlijk voor de gezondheid van plant, dier en mens’, aldus Wikipedia. De eerste mens die deze superkleine wezens – micro-organismen – zag was de oud-lakenhandelaar en ex-stadsbestuurder van Delft Antoni van Leeuwenhoek (1632-1723). Met zijn zelf gebouwde microscoop ontdekte hij een tot dan toe onbekende wereld. De wetenschap bleef achterdochtig, trok aanvankelijk zijn schouders op, maar het duurde niet lang of ook zij moest toegeven dat er zoiets als een onzichtbare wereld bestaat.
Afgeplat glasbolletje
Met onze hypermoderne microscopen valt het amper voor te stellen dat van Leeuwenhoek met zijn piepkleine microscoop van 4 bij 2,5 centimeter een tot dan toe onbekende wondere wereld ontdekte. Hij was een meester in het slijpen van glas. Maakte afgeplatte glasbolletjes – hoe hij dat deed hield hij angstvallig geheim – waarvan sommige een vergrotingsfactor hadden van 250 keer. Iedere microscoop bevatte slechts één lens, vastgeklemd tussen twee metalen plaatjes. Op het stiftje was het te onderzoeken object bevestigd. Kijkstand en scherpstelling waren instelbaar door te draaien aan schroefjes. Dat deze microscopen uiterst waardevol waren blijkt wel uit het feit dat er op een Britse veiling in 2009 een zilveren van Leeuwenhoek-microscoop van de hand ging voor 300.000 pond.
Van Leeuwenhoeks ontdekking gaf hem de bijnaam vader van de microbiologie. Hij zorgde ervoor dat chirurgijns hun op het oog brandschone instrumenten begonnen te ontsmetten met alcohol. Aju bacteriën!