De dood op Goede Vrijdag is overwonnen door het leven.
Pasen, afgeleid van het Joodse Pesach, de uittocht uit Egypte – begint al op donderdag – Witte Donderdag – de dag waarop Jezus – door de Joden ‘valse koning’ genoemd – met zijn twaalf apostelen het Laatste Avondmaal gebruikt. De apostel Judas levert hem uit aan de hogepriester. Die mag echter niets doen zonder inmenging van de bezetter, de Romeinen. Maar gouverneur Pontius Pilatus ziet geen kwaad in hem. Hij wast zijn handen in onschuld. Foute beslissing, het volk wil bloed zien. Met Pesach is het gewoonte de keus aan het volk te laten. ‘Jezus aan het kruis of de crimineel Barabbas!’ roept Pilatus. Het volk kiest Jezus. Onder knallende zweepslagen voeren soldaten Jezus met het kruis naar Golgotha. Er volgt een Stille Zaterdag. Op zondag – Paaszondag – keert Jezus terug bij zijn discipelen en zendt ze uit, zoals ook hij, naar eigen zeggen, is uitgezonden.